Wanneer kan een notariële akte huwelijkse voorwaarden bevatten? (WPNR 2019/7225)
14-03-2019 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. W.G. Huijgen
De vraag is gerezen of ongehuwde partners in hun samenlevingscontract of een andere notariële akte waarbij zij partij zijn ten tijde van hun samenleving, zoals bijvoorbeeld de aankoop en verkrijging van een woning, bij wijze van huwelijkse voorwaarden een afspraak kunnen maken dat voor het geval zij in het huwelijk treden de boedelmenging ten aanzien van gemeenschappelijke goederen uit hoofde van art. 1:94 lid 2 (aanhef) BW voorkomen wordt en tevens verhinderd wordt dat een vordering uit hoofde van méérinbreng van de ene partner op de andere partner door de werking van art. 1:94 lid 7 BW (gedeeltelijk) verdampt. De vraag die in dit artikel aan de orde komt, is of het inderdaad mogelijk is in een andere notariële akte dan een akte van huwelijkse voorwaarden, zoals bijvoorbeeld in een samenlevingsovereenkomst of een leveringsakte, ook ‘huwelijkse voorwaarden’ op te nemen voor het geval partijen ooit in het huwelijk zouden treden.
Daarbij komen de volgende punten aan de orde:
-
Aan welke formele vereisten dient de akte van huwelijkse voorwaarden te voldoen?
Belangrijker dan het vormvoorschrift van de notariële akte voor huwelijkse voorwaarden zoals is neergelegd in art. 1:115 lid 1 BW, is in dit verband het vereiste dat uit art. 1:114 BW voortvloeit dat huwelijkse voorwaarden voor het sluiten van het huwelijk worden aangegaan door aanstaande echtgenoten. Eigenlijk is altijd deel van de definitie van huwelijkse voorwaarden dat die worden aangegaan door aanstaande echtgenoten ter regeling van de gevolgen die het voorgenomen huwelijk. Er moet in dit verband ook op worden gewezen dat de vraag of bepalingen opgenomen in samenlevingsovereenkomsten kunnen doorwerken als partnerschaps- dan wel huwelijkse voorwaarden al eerder negatief is beantwoord in de parlementaire geschiedenis bij de invoering van het geregistreerd partnerschap.
-
Enige consequenties van de opvatting dat ongehuwde partners, zonder dat zij aanstaande echtgenoten zijn, huwelijkse voorwaarden kunnen aangaan vóór het huwelijk.
In de eerste plaats zal bij het opstellen en passeren van een samenlevingsovereenkomst of leveringsakte die mede omvat ‘enige huwelijkse voorwaarden’ erop gelet moeten worden dat wanneer (een van de) partijen/partners bij volmacht verschijnt die volmacht dient te voldoen aan het bepaalde in art. 1:115 lid 2 BW hetgeen ertoe leidt dat de tekst van de gehele akte dan wel in ieder geval het gedeelte van de akte dat de ‘huwelijkse voorwaarden’ bevat volledig in de volmacht dient te zijn opgenomen.
In de tweede plaats spoort de regeling voor curandi, die bijvoorbeeld een samenlevingsovereenkomst aangaan dan wel bij een leveringsakte betrokken zijn, wat betreft de formaliteiten niet goed met die van de formaliteiten voor dergelijke personen bij huwelijkse voorwaarden.
In de derde plaats verdient aandacht dat deze nieuwe vorm van ‘huwelijkse voorwaarden’ in het geheel niet inschrijfbaar zijn in het huwelijksgoederenregister.
In de vierde plaats verdient aandacht dat er bij ‘huwelijkse voorwaarden’ die worden opgenomen in een samenlevingsovereenkomst of leveringsakte, waarbij de ongehuwde partners wellicht soms jaren vóór het huwelijk betrokken zijn voor het geval zij ooit in het huwelijk treden, tevens sprake is van voorwaardelijke huwelijkse voorwaarden.
In de vijfde plaats bleek uit de hierboven beschreven definitie dat er, om te kunnen spreken van huwelijkse voorwaarden, sprake moet zijn van een regeling in abstracto tussen (aanstaande) echtgenoten van de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk.
In de zesde plaats moet op een groot risico worden gewezen van de opvatting dat in allerlei voorhuwelijkse notariële akten - min of meer hapsnap - steeds huwelijkse voorwaarden zouden kunnen worden gemaakt. Verder wordt bij het huldigen van de opvatting dat huwelijkse voorwaarden in samenlevingsovereenkomsten e.d. kunnen worden opgenomen, de uitgangssituatie tussen aanstaande echtgenoten voorafgaand aan het huwelijk ingrijpend gewijzigd.
In de zevende plaats leidt de opvatting dat huwelijkse voorwaarden ver voor het huwelijk door samenlevers zouden kunnen worden aangegaan bij diverse notariële akten voor het notariaat zelf tot risicovolle consequenties.
De conclusie van de auteur luidt dat zowel uit art. 1:114 BW als uit rechtspraak en literatuur voortvloeit dat huwelijkse voorwaarden slechts kunnen worden gemaakt door echtgenoten (staande huwelijk) en aanstaande echtgenoten met het oog op een concreet voorgenomen huwelijk. Huwelijkse voorwaarden kunnen niet ad hoc in diverse losse notariële akten worden opgenomen in een fase dat partijen niet aanstaande echtgenoten zijn maar (aanstaande) samenlevers. Aan een andere opvatting staan ook meer materiële gezichtspunten in de weg, onder andere zowel de bescherming van partijen jegens elkaar als ook de bescherming van derden - waaronder de notaris zelf - ten opzichte van dergelijke ‘huwelijkse voorwaarden’ in voorhuwelijkse akten.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2019/7225.
Naar literatuur overzicht