Een merkwaardige uitspraak over een Ik-Oma-testament (FTV 2018/34)
06-11-2018 | Categorie: Literatuur
G.F.S. Refuge en mr. M.E. Kastelein
Op 19 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag een uitspraak gedaan over een Ik-Oma-testament (ECLI:NL:RBDHA:2018:8080). De rechtbank kwam tot het oordeel dat de ik-oma-making moest worden gekwalificeerd als een lastbevoordeling, die bij het overlijden van het kind op grond van art. 10 lid 1 SW was belast bij het kleinkind. Aan art. 10 lid 9 SW werd vervolgens niet meer toegekomen. De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak sprongcassatie ingesteld. Volgens de auteurs is dit terecht, zoals ze in dit artikel uitwerken. Eerst gaan de auteurs in op de voordelen van een ik-opa-making. Vervolgens komen de verschillende soorten aan de orde: het klassieke ik-opa-testament en de beperkte ik-opa-clausule. Het verschil zit in de omvang van de vordering van de kleinkinderen. Daarnaast maakt de staatssecretaris van Financiën blijkens de parlementaire geschiedenis onderscheid tussen ik-opa-clausule in de vorm van een last dan wel een legaat. Ingeval van een last dient de vordering van het kleinkind integraal te worden belast bij het overlijden van het kind op grond van art. 10 lid 1 SW. Ingeval van een legaat wordt alleen geheven voor zover de geldvordering van het kleinkind hoger is dan hetgeen het kind van de grootouder heeft gekregen (art. 10 lid 9 SW). De auteurs gaan voorts in op het civielrechtelijke verschil tussen een last en een legaat, te weten het niet c.q. wel hebben van een vorderingsrecht voor de verkrijger. Een last moet onder huidig erfrecht gekwalificeerd worden als een legaat, wanneer er een vorderingsrecht wordt toegekend. Of er een vorderingsrecht is toegekend, is afhankelijk van de wil van de erflater. De Rechtbank Den Haag baseert zijn oordeel dat art. 10 lid 1 SW van toepassing is op drie elementen:
- De vorderingen van de kleinkinderen zijn ontstaan op één specifieke erfgenaam. Derhalve is geen sprake van een legaat, omdat een legataris altijd een boedelschuldeiser is.
- De aanvaarding van het legaat en de uitvoering van de last zijn rechtshandelingen waarbij het kind betrokken was.
- Het kind heeft met deze rechtshandelingen haar eigen vermogen uitgehold.
Volgens de auteurs is het eerste punt achterhaald, gelet op het bepaalde in art. 4:117 lid 2 BW. Het derde punt is volgens de auteurs tevens onjuist. Een vordering die voortvloeit uit een ik-opa-clausule is in principe afkomstig uit het vermogen van de grootouder en niet van het kind. De auteurs zien de uitkomst van de sprongcassatie derhalve met vertrouwen tegemoet.
Naar literatuur overzicht