Ontwikkelingsactiviteiten geen onderneming voor de BOF (NTFR 2018/2361)
26-10-2018 | Categorie: Literatuur
Dr. A. Rozendal
De auteur bespreekt in dit artikel het arrest van Hof Amsterdam van 3 juli 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3294, over de toepassing van de BOF op de verkrijging van aandelen in een vastgoed-BV. Dit betreft een uitspraak na verwijzing door de Hoge Raad. Uiteindelijk loopt het niet goed af voor de belanghebbenden. Dit komt deels door het feit dat de belanghebbenden, op wie de bewijslast rust, er niet in zijn geslaagd om het noodzakelijke bewijs te leveren voor het standpunt dat sprake is van een onderneming. Bij de uitspraak van het hof kunnen volgens de auteur echter ook twee kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste beoordeelt het hof alleen de activiteiten die niet te ver van de overlijdensdatum zijn gelegen. Het hof lijkt daarbij aan te sluiten bij de bezitstermijn (bij overlijden één jaar) van art. 35d lid 1 onder c SW. De auteur betoogt echter dat de bezitstermijn aan de orde komt indien reeds vaststaat dat bepaalde activiteiten kwalificeren als het drijven van een onderneming en tot doel heeft te voorkomen dat niet-kwalificerend vermogen wordt omgezet in kwalificerend vermogen. Bovendien zou het standpunt van het hof betekenen dat ingeval van een schenking een termijn van vijf jaar wordt bezien om te beoordelen of er sprake is van een onderneming. Een tweede kanttekening kan worden gemaakt ten aanzien van het oordeel dat de projectontwikkelingsactiviteiten an sich als niet meer dan normaal vermogensbeheer kwalificeren. Een onbevredigende uitspraak derhalve volgens de auteur, zowel voor de belanghebbenden als voor de praktijk.
Naar literatuur overzicht