Ik-oma-legaat valt onder artikel 10, lid 1, van de Successiewet (NTFR 2018/2250)
11-10-2018 | Categorie: Literatuur
Mr. L. Bergman
In dit artikel behandelt de auteur de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 19 juni 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:8080, inzake een ik-oma-legaat. De rechtbank is van oordeel dat de ik-oma-making uitsluitend wordt bestreken door art. 10 lid 1 SW. Hoewel het testament van de grootmoeder de ik-oma-making als legaat typeert, maakt de rechtbank uit de woorden van het testament op dat de vorderingen van belanghebbenden ten tijde van het overlijden van de grootmoeder zijn ontstaan op één erfgenaam en niet op de nalatenschap van de grootmoeder als geheel. Daarom dient de ik-oma-making als een lastbevoordeling te worden gekwalificeerd, welke valt onder de werking van art. 10 lid 1 SW.
De wetgever heeft in art. 10 lid 9 SW een aanvullende bepaling opgenomen, omdat onduidelijk was of een ik-opa-legaat ook onder de werking van art. 10 lid 1 SW zou vallen. De fictieve verkrijging op grond van art. 10 lid 9 SW is echter kleiner dan die van lid 1. Het is derhalve zaak vast te stellen of de ik-oma-making moet worden aangemerkt als last of legaat. In deze uitspraak kwalificeert de Rechtbank Den Haag de als legaat geformuleerde making als een last. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde in diens uitspraak van 20 augustus 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5579, juist dat een als een last geformuleerde making moest worden gekwalificeerd als een legaat. De verschillende uitleg vloeit voort uit het oude erfrecht. Echter in art. 10 lid 1 en 9 SW worden de begrippen last en legaat niet genoemd, er dient een materiële toetsing plaats te vinden. Het zou dan niet uit moeten maken of een ik-oma-making is opengevallen onder het oude of het nieuwe erfrecht.
Naar literatuur overzicht