Het toepasselijke huwelijksvermogensregime: volstaat een verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand? (FTV 2018/29)
28-09-2018 | Categorie: Literatuur
Mr. B.F.P. Lhoëst
De auteur gaat in op de consultatieversie van het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 BW in verband met het wegnemen van notariskosten voor paren die in algehele gemeenschap van goederen willen trouwen. In het wetsvoorstel volstaat het dat de aanstaande echtgenoten uiterlijk één werkdag voorafgaand aan de huwelijksvoltrekking een door hen ondertekende en gedagtekende verklaring in tweevoud aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waarin de huwelijksvoltrekking plaatsvindt, doen toekomen (hierna: de verklaring). In het artikel wordt vanuit internationaalrechtelijk perspectief bekeken of de keuze voor de algehele gemeenschap van goederen middels zo’n verklaring daadwerkelijk een vereenvoudiging inhoudt. Daarbij komt met name de Europese Huwelijksvermogensverordening (hierna: HVV) aan de orde. In de HVV wordt expliciet aangegeven aan welke vormvereisten huwelijkse voorwaarden dienen te voldoen willen zij in de verschillende EU-lidstaten rechtsgeldig zijn. Hetzelfde geldt voor de vormvereisten van rechtskeuzes ten aanzien van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht. Vanuit de Nederlandse optiek is de verklaring geen huwelijkse voorwaarde(n). Anders zou deze verklaring op grond van art. 1:115 BW op straffe van nietigheid bij notariële akte moeten worden aangegaan. Volgens de HVV kwalificeert de verklaring echter wel als huwelijkse voorwaarde(n), en zal zij dienen te voldoen aan de vereisten van art. 25 HVV. De auteur concludeert dat voor stellen die in het buitenland hun gewone verblijfplaats hebben, de toepassing van art. 25 lid 2 HVV kan betekenen dat de verklaring formeel niet geldig is in de zin van de HVV. Aangezien de ambtenaar van de burgerlijke stand geen informatieplicht heeft ten aanzien van de aanstaande echtgenoten, ziet de auteur hierin een probleem. Vervolgens wordt de vraag gesteld of de verklaring een rechtskeuze voor het Nederlandse huwelijksvermogensrecht inhoudt. Aangezien hierover in het wetsvoorstel geen bepaling is opgenomen, moet volgens de auteur worden aangenomen dat de verklaring geen rechtskeuze bevat. Als wel wordt aangenomen dat er sprake is van een rechtskeuze, dan is niet onder alle omstandigheden geborgd dat deze rechtskeuze onder de HVV valt. Er kan immers alleen een rechtskeuze worden gemaakt voor het huwelijksgoederenregime voor hetzij het recht van de nationaliteit van één van de echtgenoten hetzij het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van één van de echtgenoten. Alsdan dient alsnog op basis van art. 26 HVV te worden vastgesteld welk huwelijksvermogensrecht van toepassing is. De auteur concludeert dan ook dat het wetsvoorstel bepaald geen vereenvoudiging vanuit internationaalrechtelijk perspectief oplevert.
Naar literatuur overzicht