Aandachtspunten bij het legaat van indirect gehouden aandelen in een werkmaatschappij (KWEP 2018/11)
13-07-2018 | Categorie: Literatuur
Mr. D.O. Ohmann en mr. dr. G.G.B. Boelens
In KWEP 2016/2 is door auteur Boelens stilgestaan bij het legaat van andermans zaken. In die bijdrage is uiteengezet waarom een legaat van een niet tot de nalatenschap behorend goed – anders dan onder het Burgerlijk Wetboek van 1838 – civielrechtelijk geldig gemaakt kan worden en effect kan sorteren (art. 4:49 BW), hoe een dergelijk legaat uitgevoerd dient te worden en onder welke omstandigheden een dergelijk legaat komt te vervallen. Tot slot werd de vraag beantwoord of de wet met de mogelijkheid van het legaat van andermans goed bijdraagt aan allerlei onbillijke uitkomsten. Geconcludeerd werd dat dit niet het geval is nu de regeling van art. 4:49 BW bijdraagt aan een evenwichtige balans tussen de geldigheid dan wel het vervallen van het legaat van andermans goed. De geldigheid van het legaat leidt namelijk niet zonder meer tot de conclusie dat het gelegateerde goed aan de legataris geleverd zal moeten worden.
In dit artikel gaan de auteurs in op een praktijkvoorbeeld van een legaat van andermans goed en de civielrechtelijke aspecten daarvan, te weten het legaat van de aandelen van een werk-BV door de enig aandeelhouder van een holding-BV. Een dergelijk legaat van indirect gehouden aandelen in een werkmaatschappij kan gewenst zijn indien de directeur-grootaandeelhouder de aandelen in de holding wil laten toekomen aan zijn erfgenamen omdat daar uitsluitend de financiële waarden, zoals beleggingen, pensioengelden en dergelijke in zitten. De erfgenamen hebben dan niet de wens of ambitie om als bedrijfsopvolger aangewezen te worden. Met het legaat van de aandelen in de werkmaatschappij wordt beoogd om deze aandelen alsnog bij de beoogde opvolger te laten terechtkomen. Met name indien de werkmaatschappij meerdere aandeelhouders heeft, is daarbij oplettendheid geboden.
Naar literatuur overzicht