Vruchtgebruik bij opvolging en gezamenlijk vruchtgebruik; civielrechtelijk en in het licht van de Successiewet 1956 bezien (WPNR 2011/6884)
26-04-2011 | Categorie: Literatuur
Mr. J.B. Vegter
In de praktijk komen vruchtgebruiken bij opvolging en gezamenlijke vruchtgebruiken met enige regelmaat voor. Voorzover het de auteur bekend is bestaat in de civielrechtelijke literatuur geen systematische bespreking van deze rechtsfiguren in het licht van het geldende recht. Dit zou vanzelfsprekend zijn als de figuur tot weinig of geen problemen aanleiding gaf. Toen de auteur zich echter, in eerste instantie fiscaal geïnspireerd, in de figuur verdiepte rezen een substantieel aantal vragen die in de literatuur of wet geen (onmiddellijke) beantwoording vinden en soms ook principieel van aard zijn. Bij de toepassing van de Successiewet op de vruchtgebruiken rijzen vragen die tot op heden door de wetgever niet voldoende onder ogen zijn gezien. In dit artikel beperkt de auteur zich tot kwesties die direct voor vruchtgebruiken bij opvolging en gezamenlijke vruchtgebruiken van belang zijn. Van problematiek die rijst in het kader van de vruchtgebruikfiguur in het algemeen, bijvoorbeeld bij zaaksvervanging, is zoveel mogelijk geabstraheerd. Ook is geabstraheerd van het recht van gebruik en bewoning omdat het object van dit recht vaak beperkter is dan het object bij vruchtgebruik en het recht van gebruik en bewoning bovendien, anders dan vruchtgebruik, een onvervreemdbaar en hoogst persoonlijk recht is (art. 3:226 BW).
Naar literatuur overzicht