Giften aan afstammelingen en de legitieme: wil de ware legitimaris opstaan? (Tijdschrift Erfrecht 2018/2)
16-05-2018 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. R.E. Brinkman en prof. mr. W.D. Kolkman
Schenkingen (of ruimer: giften) vormen het voorportaal van het erfrecht. Door de erflater gedane giften spelen onder meer een rol bij de berekening van de legitimaire massa. Als hoofdregel geldt daarbij de vijfjaarstermijn van art. 4:67 onder e BW: voor zover de prestatie binnen vijf jaar voor erflaters overlijden is geschied, wordt de gift meegenomen in de legitiemeberekening. Een wezenlijke uitzondering op dat lustrum staat in art. 4:67 onder d BW: bij de berekening van de legitieme porties worden in aanmerking genomen giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is. De laatste bijzin roept een onduidelijkheid in het leven. Moet de begiftigde (of zijn afstammeling) daadwerkelijk de hoedanigheid van legitimaris aannemen, of volstaat het dat hij als zodanig zijn wilsrecht had kunnen uitoefenen? In dit artikel bepleiten de auteurs dat de zinsnede “mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is” in art. 4:67 onder d BW inhoudt dat giften aan een afstammeling dienen mee te tellen, zowel wanneer de afstammeling daadwerkelijk als legitimaris optreedt, als wanneer hij geen gebruik maakt van zijn legitimaire rechten. Indien iemand volgens de wet legitimaris is, vallen de hem toegekomen giften onder art. 4:67 onder d BW. Volgens de auteurs behoort ook de ‘oude’ gift aan de verwerpende of de berustende afstammeling in de legitimaire massa te belanden en bloot te staan aan inkorting.
Naar literatuur overzicht