Vormt een PGB-schuld van erflater een onbekende schuld in de zin van art. 4:194a lid 1 en 2 BW (JBN 2018/23)
14-05-2018 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg
De auteur bespreekt de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 15 juni 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:3261). Door de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden, die op 1 september 2016 in werking is getreden, is art. 4:194a BW toegevoegd. In die bepaling wordt beoogd een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en behoorde te kennen, te beschermen. Deze erfgenaam kan aan de kantonrechter verzoeken hem te ontheffen van de verplichting de schuld uit zijn eigen vermogen te voldoen. Aan deze bescherming zijn in de wet een aantal voorwaarden opgenomen, de bescherming geldt slechts in uitzonderlijke gevallen. In de uitspraak van de rechtbank wordt beoordeeld of de weduwe van erflater op tijd het verzoek bij de kantonrechter heeft ingediend, nadat zij (na zuivere aanvaarding) met een openstaande PGB-schuld van erflater werd geconfronteerd. Voorts wordt beoordeeld of voldaan is aan de voorwaarde dat de weduwe de schuld niet kende en niet behoorde te kennen. De kantonrechter oordeelt dat gelet op de feiten van de betreffende casus aan deze voorwaarden niet is voldaan. De uitspraak ligt geheel in lijn met de parlementaire geschiedenis van de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden.
Naar literatuur overzicht