Doorkijkarresten voor de bedrijfsopvolgingsregeling in de overdrachtsbelasting (Estate Planner Digitaal 2018/4)
19-04-2018 | Categorie: Literatuur
Mr. T.C. Hoogwout
Voor de overdrachtsbelasting wordt de verkrijging van de aandelen in een zogenoemde onroerendezaakrechtspersoon (OZR) gelijkgesteld aan de verkrijging van een onroerende zaak. In de zogenoemde doorkijkarresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wetsfictie van art. 4 WBR in samenhang met art. 10 WBR geen verdere strekking heeft dan te voorkomen dat door middel van het tussenschuiven van rechtspersonen de heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan. Met de wetsfictie is niet beoogd een daaraan tegenovergesteld resultaat te bewerkstelligen door in een geval waarin vanwege de onderhavige vrijstellingsbepaling verkrijging van de onroerende zaak zelf buiten de heffing zou blijven, een belastingplicht in het leven te roepen omdat de verkrijging niet de onroerende zaak zelf betreft maar de aandelen die de onroerende zaak vertegenwoordigen. Dit oordeel wordt gevolgd door Rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2017:5723) en Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:6787) in navolging van Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2016:3373) bij de toepassing van de vrijstelling van art. 15 lid 1 onder b WBR op de verkrijging van aandelen in een OZR, die een materiële onderneming dreef. De vrijstelling zou immers van toepassing zijn als de dochter de onderneming met onroerende zaak direct van haar ouder had verkregen. Volgens de auteur is het nu wachten op een arrest van de Hoge Raad en dan is de wetgever aan zet om de vrijstelling wettelijk vorm te geven.
Het online vakblad Estate Planner Digitaal verschijnt zes maal per jaar en bevat artikelen over actuele onderwerpen op het gebied van estate planning.
Naar literatuur overzicht