Verkrijging kwalificerend ondernemingsvermogen voor de bedrijfsopvolgingsregeling in de SW (FBN 2018/14)
28-03-2018 | Categorie: Literatuur
Mr. T.C. Hoogwout
In het artikel komt de verkrijging van een vordering op grond van een finaal verrekenbeding aan de orde en de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna BOR) op de fictieve verkrijging van art. 13a SW. Een vordering op grond van een finaal verrekenbeding kwalificeert niet als ondernemingsvermogen voor de BOR. Echter, onder voorwaarden is goedgekeurd (thans het besluit van 17 januari 2013, nr. BLKB2012/1221M) dat de voorwaardelijke BOR-vrijstelling eveneens geldt voor een vordering op grond van een finaal verrekenbeding. De voorwaarden zijn dat de langstlevende echtgenoot die vordering verkrijgt en dat de verrekenvordering betrekking heeft op ondernemingsvermogen. Op de eventuele onderbedelingsvordering van een kind kan in dat geval de uitstelregeling van art. 25 lid 13 IW 1990 worden toegepast.
De auteur behandelt de mogelijkheid en de gevolgen van het omzetten van de huwelijkse voorwaarden met een finaal verrekenbeding bij overlijden in een algehele gemeenschap van goederen. Met name de bezitseis (art. 35d SW) van één jaar dient hierbij in acht te worden genomen. Voorts behandelt de auteur het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3139), waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld over de toepassing van de BOR op een fictieve verkrijging ex art. 13a SW, zijnde de fictieve erfrechtelijke verkrijging van de waardestijging van aandelen als gevolg van de vrijval van een pensioenverplichting. De Hoge Raad oordeelt met toepassing van art. 81 RO dat de middelen of klachten ingesteld tegen het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden niet tot cassatie kunnen leiden.
De auteur is, in tegenstelling tot Hoogeveen in haar artikel in WPNR 2016/7104, van mening dat dat bij het consequent toepassen van de fictieve erfrechtelijke verkrijging op de bepalingen van de BOR, de BOR eveneens op deze fictieve verkrijgingen van toepassing zou kunnen zijn. De auteur vraagt gelet op het recente arrest van de Hoge Raad wel aan de wetgever hier een bewuste keuze te maken.
Naar literatuur overzicht