De exceptio plurium litis consortium in erfrechtelijke procedures (Tijdschrift Erfrecht 2017/5)
08-11-2017 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. N. Lavrijssen
In erfrechtkwesties komt het regelmatig voor dat erfgenamen het niet eens worden over de verdeling van de nalatenschap. De nalatenschap vormt een bijzondere gemeenschap op grond van art. 3:189 lid 2 BW. In een eventuele procedure moeten alle deelgenoten worden betrokken, omdat het hier gaat om een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Van een processueel ondeelbare rechtsverhouding is sprake wanneer het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover voor alle betrokken partijen hetzelfde luidt. In de praktijk worden niet altijd alle deelgenoten in de procedure betrokken. In zo’n geval staat de gedaagde partij een verweermiddel ter beschikking: de exceptio plurium litis consortium. In het verleden is het in sommige procedures een succesvol verweermiddel gebleken. Echter, op 10 maart 2017 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen, naar aanleiding waarvan het maar de vraag is of de exceptio plurium litis consortium in de toekomst nog wel met succes kan worden ingeroepen (ECLI:NL:HR:2017:411). In dit artikel gaat de auteur nader in op de vraag waarom de Hoge Raad mogelijk voor deze koerswijziging gekozen heeft. Alvorens deze vraag te beantwoorden, wordt kort ingegaan op de exceptio plurium litis consortium en het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2017.
Naar literatuur overzicht