Over voorwaardelijk werkende goederenrechtelijke huwelijksvermogensregimes en in- of uitsluitingsclausules (WPNR 2017/7154)
12-07-2017 | Categorie: Literatuur
Mr. J.B. Vegter
In de heersende leer wordt aangenomen dat het echtgenoten niet is toegestaan een huwelijksvermogensregime overeen te komen waarvan de werking afhankelijk gemaakt is van een voorwaarde. Komen aanstaande echtgenoten bijvoorbeeld bij voorhuwelijkse huwelijkse voorwaarden overeen dat tussen hen scheiding van goederen bestaat onder de ontbindende voorwaarde dat uit het huwelijk kinderen geboren zijn, dan geldt gedurende het bestaan van de voorwaarde ten aanzien van ieder goed van bijvoorbeeld echtgenoot A dat tot de gemeenschap kan behoren, dat dit goed onder ontbindende voorwaarde uitsluitend aan echtgenoot A toebehoort. Tegelijkertijd geldt echter dat hetzelfde goed gedurende het bestaan van de voorwaarde onder opschortende voorwaarde tot de gemeenschap behoort. De boedelmenging treedt dan onder opschortende voorwaarde in. Het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046, waarin beslist werd dat het partijen vrijstaat de eigendom te splitsen in eigendom onder ontbindende voorwaarde en eigendom onder opschortende voorwaarde, biedt volgens de auteur een goede aanleiding te onderzoeken of de regel dat voorwaardelijke huwelijksvermogensregimes verboden zijn, nog altijd juist is. Omdat de problematiek van de voorwaardelijke uitsluitingsclausule of insluitingsclausule met deze problematiek nauw verbonden is, wordt in dit artikel ook aan de wenselijkheid van een voorwaardelijke uitsluitingsclausule en insluitingsclausule aandacht besteed. Dit laatste is mede van belang omdat in de parlementaire geschiedenis bij het nieuwe wettelijke huwelijksvermogensrecht op de werking van dergelijke clausules wordt ingegaan.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2017/7154.
Naar literatuur overzicht