Inbreng van giften, de legitieme en de langstlevende echtgenoot (Tijdschrift Erfrecht 2015/3)
24-06-2015 | Categorie: Literatuur
Dr. mr. P.C. van Es
De regeling van inbreng van giften in het kader van de verdeling van de nalatenschap (art. 4:229-233 BW) moet scherp worden onderscheiden van de regeling van inkorting van giften in het kader van de legitieme (art. 4:89-90 BW). Eén van de vragen die in dit artikel aan de orde komt, is of er samenloop tussen beide regelingen mogelijk is en zo ja, op welke wijze beide regelingen elkaar in dat geval beïnvloeden. Voorafgaand aan de bespreking hiervan gaat de auteur meer in zijn algemeenheid in op de inbreng van giften, waarbij de aandacht in het bijzonder uitgaat naar de regel van art. 4:233 lid 2 BW, dat inbreng niet verplicht is voor zover de waarde van de gift groter is dan het aandeel van de erfgenaam. Tot slot borduurt de auteur in dit artikel voort op een artikel van Maasland dat in Tijdschrift Erfrecht 2014/4 is gepubliceerd. Maasland wijst er in dit artikel op dat het niet altijd mogelijk of wenselijk is aan alle kinderen een (gelijke) vrijgestelde eigenwoningschenking te doen. Hij gaat vervolgens in op de vraag welke mogelijkheden het instrument van de inbreng biedt om – na het doen van zo’n schenking aan één kind – alle kinderen uiteindelijk in financieel opzicht toch gelijk te behandelen. Maasland gaat er in zijn voorbeeld van uit dat de erflater/schenker alleen zijn kinderen als erfgenamen achterlaat. In dit artikel vraagt de auteur ook aandacht voor het geval waarin naast de kinderen ook een langstlevende echtgenoot als erfgenaam wordt achtergelaten.
Naar literatuur overzicht