Belastinglatentie last of tegenprestatie in de zin van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit: hoe nu verder? (FTV 2014/15)
14-03-2014 | Categorie: Literatuur
Dr. Y.M. Tigelaar-Klootwijk
De Hoge Raad heeft op 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:26, geoordeeld dat een belastinglatentie die voortvloeit uit het doorschuiven van een inkomstenbelastingclaim, moet worden aangemerkt als tegenprestatie in de zin van art. 7c Uitv.reg. SW. Het is de vraag wat de gevolgen hiervan zijn voor de berekening van de belaste geconserveerde waarde (vanaf 1 januari 2010 de ‘geconserveerde waarde’). Omdat de belastinglatentie volgens de Hoge Raad moet worden aangemerkt als koopsom, betekent dit naar de mening van de auteur dat sprake is van een aan de schenking verbonden last dan wel verplichting in de zin van art. 5 lid 2 SW. In die lezing wordt niet meer toegekomen aan art. 20 lid 5 SW en is belastingplichtige niet gebonden aan de in art. 20 lid 6 SW genoemde forfaitaire percentages. Dit neemt niet weg dat belastingplichtigen nog wel gehouden zijn de last dan wel verplichting te berekenen op de contante waarde van de belastingclaim. Vervolgens is het nog de vraag of de belastinglatentie invloed heeft op de in art. 35c SW (oud) te berekenen onbelaste geconserveerde waarde (vanaf 1 januari 2010 de in art. 35b SW opgenomen vrijstelling). Indien bij het berekenen van het bedrag van de schenking op de waarde van de onderneming 100% van de latentie in mindering wordt gebracht (op basis van art. 5 lid 2 SW), lijkt een latere correctie van de latentie bij het berekenen van de vrijstelling in tegenspraak te zijn met het oordeel van de Hoge Raad. Dan wordt namelijk bij het berekenen van de vrijstelling rekening gehouden met de tegenprestatie. Toch is de auteur van mening dat het niet meer dan redelijk is de belastinglatentie evenredig toe te rekenen aan de onbelaste en belaste geconserveerde waarde.
Naar literatuur overzicht