De uitkering van superdividend bij vererving van aandelen behorende tot een huwelijksgoederengemeenschap (FBN 2012/57)
19-10-2012 | Categorie: Literatuur
Mr. L. Stokkel, mr. A.H.G. Wilod Versprille en mr. T.J.P. Folmer
In deze bijdrage bespreken de auteurs een zaak die zij onlangs in behandeling hebben gehad over de superdividenduitkering van art. 4.12a Wet IB 2001. Dit artikel is in de wet opgenomen om cumulatie te voorkomen. Als dividend wordt uitgekeerd binnen twee jaar na het overlijden van de erflater, wordt deze uitkering op verzoek niet in de heffing in box 2 betrokken voorzover de dividenduitkering niet uitgaat boven het bedrag waarover bij de erflater is afgerekend. Op dit punt wringt de schoen echter. Een dividenduitkering ziet op alle aandelen van dezelfde soort. Daardoor zou een dividenduitkering niet alleen plaatsvinden op de aandelen die fiscaal geacht zijn krachtens erfrecht te zijn verkregen (de helft van het geplaatste kapitaal), welke uitkering is vrijgesteld, maar ook op de aandelen die in fiscale zin worden geacht te behoren tot het vermogen van de vrouw (de andere helft van het geplaatste kapitaal), welke dividenduitkering niet is vrijgesteld.
Naar literatuur overzicht