Het lekkende dak van art. 9 SW 1956 (I) (WPNR 2012/6920)
05-03-2012 | Categorie: Literatuur
Mr. W.R. Kooiman
Bij toepassing van de wettelijke verdeling krijgen de kinderen een onderbedelingsvordering op de langstlevende echtgenoot ter grootte van hun erfdeel. Deze vordering is in beginsel opeisbaar bij het overlijden van de langstlevende en komt dan als schuld in mindering op diens nalatenschap. Door op de vordering een rente bij te schrijven, wordt de vordering van de kinderen hoger. Dit leidt tot een kleinere nalatenschap van de langstlevende en daarmee tot minder erfbelasting bij diens overlijden. Door een hoge rente bij te schrijven, kan dus erfbelasting worden bespaard. Tot 1 januari 2010 werd de bijschrijving van rente fiscaal op geen enkele wijze beperkt. Enerzijds was het daardoor mogelijk jaarlijks een zeer hoge rente bij te schrijven, anderzijds bestond discussie over het antwoord op de vraag of bij een rente van meer dan zes procent samengesteld de onderbedelingsvordering boven het nominale bedrag moest worden gewaardeerd (wat tot extra heffing zou kunnen leiden bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot). Met ingang van 1 januari 2010 heeft de wetgever in art. 9 Succ.w. een bepaling opgenomen om deze problematiek te regelen. In deze bijdrage gaat de auteur nader in op de werking van dit artikel.
Naar literatuur overzicht