Hof Amsterdam 20 augustus 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2469
17-09-2024 | Categorie: Jurisprudentie
Wijziging van omstandigheden leidt tot verval erfstelling in testament uit 1995
Een man is overleden. Op dat moment bestond er tussen hem en zijn partner een geregistreerd partnerschap. De erflater had echter 25 jaar eerder voor het laatst een testament opgesteld waarin een derde was benoemd tot enig erfgenaam. Naar aanleiding hiervan is tussen de partner en de derde in geschil wie nu erfgenaam is.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat toen de erflater overleed de omstandigheden fundamenteel waren veranderd ten opzichte van 1995 toen hij het testament opmaakte. De feitelijke verhoudingen sloten niet langer aan bij hetgeen de erflater kennelijk wilde regelen. Het hof legt de uiterste wil zo uit dat de desbetreffende beschikking alleen gold voor de situatie die bestond voordat de hierna te bespreken feiten en omstandigheden zich hadden voorgedaan en niet was bedoeld voor die gewijzigde omstandigheden bij zijn overlijden. De erfstelling is dan ook vervallen zodat de derde hieraan geen aanspraken meer kan ontlenen.
Weliswaar zijn in taalkundige (letterlijke) zin de bewoordingen van de uiterste wil duidelijk, maar desondanks is uitleg van de uiterste wil nodig. Daarvoor is van belang wat de verhoudingen zijn die de erflater in zijn testament kennelijk wenste te regelen en wat de omstandigheden waren toen het testament werd opgesteld. Uit de testamenten die de erflater eerder had opgesteld en uit handgeschreven verklaringen van de erflater die dateren van na het laatste testament, leidt het hof af dat de erflater ten tijde van het opstellen van zijn laatste testament degenen met wie hij een bijzondere relatie onderhield wilde begunstigen na zijn overlijden. Die verhouding heeft de erflater bij het opmaken van zijn laatste testament kennelijk willen regelen. Vervolgens onderzoekt het hof tegen deze achtergrond of ten tijde van het overlijden van de erflater sprake is van feiten en omstandigheden die erop duiden dat de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen de erflater bij het opmaken van het testament kennelijk wenste te regelen. Het hof komt tot de conclusie dat dit het geval is. Verder is voldoende komen vast te staan dat tussen de erflater en zijn partner een affectieve relatie is ontstaan en dat de erflater bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap niet alleen de bedoeling had zijn affectieve relatie met zijn partner te bestendigen maar ook om hem na zijn overlijden te begunstigen.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht