Hof Amsterdam 11 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1587
13-06-2024 | Categorie: Jurisprudentie
In samenlevingsovereenkomst stond geen bepaling over investeringen in gezamenlijke woning
Na het einde van hun samenwoonrelatie twisten de partners onder meer over de vraag of de man recht heeft op een vergoeding omdat hij een verbouwing van de gezamenlijke woning heeft betaald. Partijen zijn het erover eens dat in het samenlevingscontract geen afspraken zijn opgenomen die zien op vergoeding van investeringen met privévermogen in gemeenschappelijke goederen zodat het hof dat als uitgangspunt neemt. De man heeft zijn vordering gebaseerd op art. 3:172 BW en uitdrukkelijk niet op de werking van de redelijkheid en de billijkheid ex art. 6:2 BW. Dat eerste artikel bepaalt dat, tenzij een regeling anders bepaalt, deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen delen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijk goed oplevert en zij in dezelfde evenredigheid moeten bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. Aan “ten behoeve” moet in dit verband in ieder geval de betekenis ‘tot behoud/instandhouding’ worden toegekend. Het hof is van oordeel dat de verbouwingskosten, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet kunnen worden aangemerkt als kosten tot behoud/instandhouding van de woning. Het beroep van de man op art. 3:172 BW slaagt dus niet. Andere gronden heeft hij niet aangevoerd.
Meer informatie:
- Hof Amsterdam 11 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1587
- In onze toepassing Modellen Huwelijkse Voorwaarden zijn zowel in alle varianten van huwelijkse voorwaarden als in de samenlevingsovereenkomst bepalingen omtrent vergoedingsrechten en -schulden opgenomen in geval van aankoop, aflossing en verbouwing.
Naar jurisprudentie overzicht