HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU7268
12-12-2011 | Categorie: Jurisprudentie
Bij onderhandse akten schuldig erkende bedragen niet als schuld aftrekbaar voor successierecht
Bij onderhandse akten erkent moeder (erflaatster) in de jaren 1996 tot en met 1999 bedragen schuldig aan haar dochter (belanghebbende). In de onderhandse akten is telkens bepaald dat erflaatster tijdens haar leven een niet-opeisbare rente van 5% zal voldoen. Erflaatster overlijdt op 23 oktober 2006.
In geschil is of de door erflaatster aan belanghebbende schuldig erkende bedragen als schuld in mindering komen op de met successierecht belaste verkrijging. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de schenkingen de strekking hebben dat zij pas na het overlijden van de schenker zullen worden uitgevoerd, dat zij ten tijde van het overlijden niet waren uitgevoerd, zodat zij, voor zover zij zijn gedaan bij onderhandse akten, zijn vervallen op grond van art. 7:177 BW in verbinding met art. 81 Overgangswet nieuw BW. Volgens belanghebbende zijn de schenkingen echter wel uitgevoerd, doordat erflaatster en belanghebbende zijn overeengekomen het geschonken bedrag onmiddellijk terug te lenen aan erflaatster in de vorm van een direct opeisbare vordering en daarover een rente te vergoeden gelijk aan de rente op een dagelijks opvraagbaar spaartegoed.
Het Hof Arnhem is het eens met de inspecteur en oordeelt dat de bij de onderhandse akten schuldig erkende bedragen niet als schuld in mindering komen op de met successierecht belaste verkrijging, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schenkingen bij leven van erflaatster zijn uitgevoerd. Volgens het hof is namelijk niet aannemelijk geworden dat de schenkingen zijn uitbetaald met een onmiddellijke teruglening in de vorm van een direct opeisbare vordering. Volgens het hof zijn de schenkingen dan ook vervallen op grond van art. 7:177 BW.
De Hoge Raad oordeelt in cassatie dat het hof terecht heeft geconcludeerd dat de bij onderhandse akten gedane schenkingen de strekking hadden pas na het leven van erflaatster te worden uitgevoerd. De Hoge Raad overweegt hierbij dat niet van belang is dat rente over de schuldig erkende bedragen is bedongen, ook niet indien die rente bij leven van erflaatster is betaald. Het oordeel van het hof dat de schenkingen niet bij leven van erflaatster zijn uitgevoerd, is volgens de Hoge Raad juist.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht