Hof Amsterdam 5 oktober 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO5044
01-05-2012 | Categorie: Jurisprudentie
Afwijzing verzoek tot aanpassing testamentaire last om fonds af te zonderen voor gahandicapte broer
In de casus was sprake van een lastbepaling in een testament op grond waarvan na het overlijden van de langstlevende ouder ten behoeve van een van de kinderen een geldbedrag afgezonderd diende te worden. Het kind was gehandicapt. Na het overlijden van de langstlevende ouder verzoeken de broers en zussen van het kind de kantonrechter om machtiging tot uitstel van fondsvorming, tot na het overlijden van de tweede echtgenote van hun vader. Vader heeft namelijk in zijn testament de last aan de kinderen opgelegd zijn tweede echtgenote in de woning te laten verblijven. Het fonds voor de gehandicapte broer kan echter alleen worden gevormd als de woning wodt verkocht. Het hof geeft geen machtiging voor uitstel van fondsvorming, omdat dit niet in het belang is van het gehandicapte kind. Het door de kinderen aangevoerde argument dat de verzorging van hun broer ook via de AWBZ was gewaarborgd, wordt door het hof niet van belang geacht. Volgens het hof blijkt uit uit het testament van de eerst overleden ouder dat ze er bewust voor heeft gekozen haar zoon in financieel opzicht verzorgd achter te laten, terwijl de AWBZ-regeling ook reeds ten tijde van haar overlijden bestond.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht