HR 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1571
29-11-2023 | Categorie: Jurisprudentie
Onjuiste uitleg door hof van arresten over vergoedingrechten tussen samenwoners
Samenwoners hebben een woning in mede-eigendom (eenvoudige gemeenschap). De ene partner heeft meer bijgedragen aan de financiering van de woning dan de andere partner. Zij scheiden en wikkelen hun affectieve relatie af. De man heeft daarom aanspraak gemaakt op een vergoedingsrecht. De vrouw heeft zich hiertegen verweerd en daarbij onder meer een beroep gedaan op verjaring.
Het hof heeft ten onrechte uit eerdere HR-uitspraken een grondslag afgeleid voor een vergoedingsrecht van de man ter zake van de gemeenschappelijke woning en spaarverzekering. Het hof leidt uit deze uitspraken af dat als de ene informeel samenwonende partner ten behoeve van de verkrijging van de gemeenschappelijke woning een bedrag uit zijn privévermogen heeft besteed, die partner bij de verdeling van de gemeenschappelijke woning steeds (zonder nadere grondslag) een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap voor dit bedrag. Het geïnvesteerde bedrag moet vanuit (de waarde van) het gemeenschappelijk goed aan de betreffende partner worden terugbetaald.
De Hoge Raad heeft onder meer overwogen dat de wet geen regeling kent voor vergoedingsrechten van informeel samenlevenden in verband met verschuivingen tussen hun vermogens. Volgens de Hoge Raad kan er geen sprake zijn van analogische toepassing van de reprise op grond van een huwelijksgemeenschap. Een eenvoudige gemeenschap kan ook geen grondslag vormen voor een vergoedingsrecht ter zake van ongelijke bijdragen aan de financiering van het gemeenschappelijke goed. Alleen op basis van het algemene vermogensrecht, waaronder het verbintenissenrecht, kan sprake zijn van een vergoedingsrecht.
De Hoge Raad vernietigt het vonnis en verwijst de zaak om te laten beoordelen of aan de hand van het algemene verbintenissenrecht ter zake van de investering in de woning die door de man is gedaan, jegens de vrouw een vergoedingsrecht geldend kan worden gemaakt. Er moet eerst onderzocht worden of de samenlevers een overeenkomst hebben waarin afspraken over vergoedingen voor investeringen zijn geregeld. Dit kan een notariële samenlevingsovereenkomst zijn, maar ook een andere schriftelijke of mondelinge overeenkomst. Is van een overeenkomst geen sprake, dan is er mogelijk recht op een vergoeding op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Zo nee, dan kan een vergoedingsrecht in verband met bijzondere omstandigheden van het geval mogelijk wel nog voortvloeien uit de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht