Conclusie A-G Koopman 3 mei 2024, ECLI:NL:PHR:2024:486
27-05-2024 | Categorie: Jurisprudentie
Volgens A-G gelden WOZ-waarde en leegwaarderatio niet zonder meer bij verkrijging van aandelen
Deze conclusie gaat over de reikwijdte van de zogenoemde ‘doorkijk’-benadering die wordt toegepast als de waarde van wat door erfrecht of schenking wordt verkregen afhankelijk is van de waarde van onroerende zaken. Vader schenkt certificaten van aandelen in een BV aan zijn dochter. Tot het vermogen van de BV behoren onder meer onzelfstandige woningen die worden verhuurd. Naar aanleiding hiervan is tussen de dochter en de inspecteur onder meer een geschil ontstaan over het antwoord op de vraag of de dwingend voorgeschreven waardering voor woningen ook van toepassing is bij het bepalen van de waarde van de certificaten voor de heffing van schenkbelasting.
De wet schrijft in dit geval waardering tegen de WOZ-waarde van 2015 voor. De inspecteur werpt tegen dat de WOZ-waardering niet geldt voor certificaten in aandelen. Het hof verwerpt echter dit standpunt. Ten aanzien van de waardering komt het hof tot de conclusie dat een waardering op basis van de WOZ gerechtvaardigd is, waarbij door toepassing van de leegwaarderatio rekening wordt gehouden met waardedruk wegens verhuur. Bovendien mag de dochter ervoor kiezen om uit te gaan van de WOZ-waardes van 2016, maar zij ziet daarvan af.
In cassatie bestrijdt de Staatssecretaris in het principale cassatieberoep het oordeel van het hof met betrekking tot de waardering. Na een bespreking van de waarderingsregels die de Successiewet voortvloeien, noteert de A-G dat de waardering ingewikkelder ligt dan op het eerste gezicht uit de wet lijkt voort te vloeien. De A-G behandelt daarom de ontwikkeling van de ‘doorkijk’-benadering in de jurisprudentie van de Hoge Raad. In zijn beschouwing zet hij uiteen waarom hij meent dat die jurisprudentie niet zonder meer naar een geval als dit kan worden doorgetrokken. Een ruim gebruik van de bijzondere, forfaitaire waarderingsvoorschriften voor woningen is in de praktijk niet per definitie problematisch en heeft ook voordelen, zoals een vereenvoudiging voor de uitvoering. Toch meent de A-G dat de ‘doorkijk’-benadering niet kan worden voorgeschreven bij de waardering van (certificaten van) aandelen in vastgoedlichamen. De waarde van de certificaten is immers niet rechtstreeks, en al helemaal niet geheel, afhankelijk van de waarde van de onderliggende woningen. Bovendien druist zijns inziens een uitleg van de waarderingsvoorschriften voor (verhuurde) woningen die inhoudt dat ook de verkrijging van certificaten onder die bepaling wordt gebracht, in tegen de wens van de wetgever om de waardering van ondernemingen en aanmerkelijkbelangposities flexibel te houden. Daarbij komt dat het gebruik van forfaits in algemene zin praktisch is te noemen, maar principieel wel risicovol gelet op het gelijkheidsbeginsel. Daarom meent de A-G dat bepalingen met ficties en forfaits bij voorkeur niet extensief moeten worden uitgelegd. Vast moet staan dat (de afweging tot) gebruik van het forfait democratisch is gelegitimeerd. Voor de goede orde merkt de A-G op dat het voorgaande niet uitsluit dat WOZ-waardes en leegwaarderatio’s in de dagelijkse praktijk wel een praktisch hulpmiddel kunnen zijn bij de inschatting van de waarde van (certificaten van) aandelen. Zij zijn dan echter niet dwingend voorgeschreven. Gelet hierop, meent de A-G dat het middel van het principaal cassatieberoep in zoverre gegrond is.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht