HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1117
30-08-2023 | Categorie: Jurisprudentie
Geen keuzevermogen in kader van materiële onderneming BOR
Belanghebbende is erfgename van erflaatster die (via certificaten) aanmerkelijk belangen hield in drie vastgoedbedrijven. De totale vastgoedportefeuille bestaat uit circa 300 objecten met 2800 verhuurbare eenheden. In geschil is of belanghebbende terecht de SW-bedrijfsopvolgingsregeling claimt. De inspecteur wil deze slechts toepassen voor de projectontwikkelingstak. Volgens Hof Amsterdam zijn de projectontwikkelingstak en de verhuurtak niet zo nauw met elkaar verweven dat het gehele vermogen als één materiële onderneming kwalificeert. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de door de inspecteur toegepaste kwalificatie van de panden ten onrechte heeft gevolgd zonder zich uit te spreken over het geschil. Belanghebbende betwistte die kwalificatie van een aantal panden.
Volgens hof Den Haag ziet de verwijzingsopdracht op verhuurde panden die in redelijkheid aan de ondernemingsactiviteiten toerekenbaar zijn, panden waarvan de huurders zijn uitgekocht en een voormalig kantoorpand van een van de vennootschappen. Volgens belanghebbende vormen al deze panden op grond van het zogeheten Pottenbakkersarrest op zijn minst keuzevermogen. Het hof is het voor een deel eens met belanghebbende. In reactie op het principale beroep in cassatie van belanghebbende stelt de staatssecretaris van Financiën incidenteel beroep in cassatie in. Daarbij betwist hij dat de erfgenaam op grond van het Pottenbakkersarrest het voormalige kantoorpand tot het ondernemingsvermogen mocht blijven rekenen.
Het Pottenbakkersarrest betreft volgens de Hoge Raad de vraag wanneer afrekening in de winstsfeer moet plaatsvinden. Maar de BOR heeft een andere achtergrond, namelijk het voorkomen dat heffing van erfbelasting de bedrijfscontinuïteit bedreigt. Daarom geldt de BOR niet ten aanzien van beleggingsvermogen. Beleggingen zijn immers gemakkelijk te gelde te maken zonder dat daarmee de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt. Daarom moet men voor de BOR alleen vermogensbestanddelen tot het ondernemingsvermogen rekenen als zij op het moment van verkrijging voor ondernemingsdoeleinden werden aangehouden. Daarbij is niet van belang of een vermogensbestanddeel voor de winstberekening tot het ondernemingsvermogen valt te rekenen. De Hoge Raad merkt het voormalige kantoorpand als beleggingsvermogen aan. Hof Den Bosch krijgt de opdracht de zaak verder af te handelen.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht