HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:518
23-04-2024 | Categorie: Jurisprudentie
Onzakelijke lening van bv vader aan bv zoon is geen schenking onder opschortende voorwaarde
A bv leent in 2007 € 166.670 aan B bv tegen 6% rente. De aandelen B bv zijn in handen van belanghebbende, de zoon van de aandeelhouder van A bv. Op 2 januari 2008 worden de leningen uitgebreid. De schuld wordt in 2014 kwijtgescholden. Belanghebbende en de Belastingdienst hebben op 8 november 2017 een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten omtrent de fiscale gevolgen van de leningen en de kwijtschelding daarvan. In de VSO stelt de Belastingdienst dat het verstrekken van deze onzakelijke lening een schenking is van de vader van belanghebbende aan hem waarvan het heffingsmoment primair in het jaar van verstrekken (2007) ligt, subsidiair in het jaar van kwijtschelding (2014). In de VSO komen belanghebbende en de Belastingdienst overeen om het geschil voor te leggen aan de rechter. De Belastingdienst zal twee aanslagen schenkbelasting opleggen, waartegen belanghebbende bezwaar zal aantekenen. Helaas maakt belanghebbende te laat bezwaar tegen de aanslag schenkbelasting 2007.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat in 2007 sprake is van een schenking. Er is namelijk een rente van 6% afgesproken en het staat vast dat sprake is van een onzakelijke lening. Het hof wijst daarbij op jurisprudentie van de Hoge Raad. Voor de schenking voor het jaar 2014 geldt dat deze, op grond van het civiele recht, reeds in 2008 heeft plaatsgevonden. Het hof merkt hierbij ook nog op dat geen sprake is van een opschortende voorwaarde. De inspecteur maakt namelijk niet aannemelijk dat partijen (impliciet) hebben afgesproken dat de lening uit 2008 zou worden kwijtgescholden. Daarbij is van belang dat de kwijtschelding bijna zeven jaar na het verstrekken van de lening heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de aanslag 2014 dan ook terecht vernietigd.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht ervan uit is gegaan dat het verstrekken van een onzakelijke lening niet reeds naar zijn aard meebrengt dat sprake is van een schenking. Er is ook geen sprake van een schenking onder de opschortende voorwaarde dat het debiteurenrisico zich verwezenlijkt. De aanslag schenkbelasting is dan ook terecht vernietigd. De Hoge Raad gaat vervolgens nog in op situaties waarbij bij het verstrekken van een onzakelijke lening wel sprake kan zijn van een (on)voorwaardelijke schenking. Verder merkt de Hoge Raad nog wel op dat de stelling van de staatssecretaris, dat het eventuele belastbare feit zich na 1 januari 2010 heeft voorgedaan, juist is. Dit kan, gezien het vorenstaande, echter niet leiden tot cassatie.
Meer informatie:
- HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:518
- Estate Planner Digitaal 2021/7, in welk artikel mr. C.A.W. Zandvoort-Gerritsen de uitspraak van Rechtbank Gelderland 6 november 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:5906 analyseert. Een samenvatting vindt u hier
Naar jurisprudentie overzicht