Hof Den Bosch 8 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:301
01-06-2022 | Categorie: Jurisprudentie
Vorderingen uit hoofde van een OBV inmiddels verjaard
De kinderen hebben in 1987 door het overlijden van hun moeder een vordering op hun vader gekregen die onder meer opeisbaar is “in de gevallen als bedoeld in artikel 1:160 BW”. Vader is inmiddels overleden. In 1988 is hij hertrouwd. Art. 1:160 BW zoals dat ten tijde van het opstellen van het testament van moeder gold, bepaalde dat een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van de echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij eindigt wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt. Door het hertrouwen van vader in 1988 zijn de vorderingen van de kinderen opeisbaar geworden. De kinderen betogen dat zijn in 2005 met de nieuwe echtgenote van hun vader zijn overeengekomen, dat zij hun kindsdelen niet eerder zouden opeisen dan dat hun stiefmoeder is overleden. Dit baat hen niet. Al zou dit zijn overeengekomen, dan nog geldt dat daardoor niet kan worden afgeweken van andersluidende bepalingen in het testament en de wettelijke verjaringstermijnen. Dat de kinderen ervoor hebben gekozen om de opeisbaarheid te laten ingaan op het moment van overlijden van de nieuwe echtgenote van vader komt voor hun rekening en risico. Verder is niet gebleken dat de kinderen niet in staat waren om hun rechtsvorderingen tijdig in te dienen
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht