HR 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:661
01-07-2022 | Categorie: Jurisprudentie
Navorderingsaanslag aan kind na vaststelling vaderschap ten onrechte opgelegd naar moment van overlijden erflater
Erflater overlijdt in 2008 en laat als erfgenamen zijn echtgenote en dochter achter. De civiele rechter beslist in 2014 dat erflater de biologische vader is van belanghebbende. Hierdoor is ook belanghebbende erfgenaam van erflater. De aanslagen successierecht die aan de andere erfgenamen zijn opgelegd, worden op hun verzoek ambtshalve verminderd. Vervolgens is aan belanghebbende de in geschil zijnde navorderingsaanslag successierecht over 2008 opgelegd voor een verkrijging van bijna € 1.300.000. Belanghebbende ontvangt in 2016 uiteindelijk slechts € 554.729, wellicht mede als gevolg van een waardedaling van de beleggingen. Volgens Hof Amsterdam gaat de navorderingstermijn pas lopen na het moment van de ambtshalve verminderingen. De aanslag is ook niet te hoog. Als tijdstip van de verkrijging en voor de waardebepaling wordt namelijk uitgegaan van het moment van overlijden. Belanghebbende gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de beschikking over het vaderschap niet tot gevolg heeft dat de verkrijging terugwerkt tot 2008, het jaar van overlijden van zijn biologische vader. Voordat de beschikking kracht van gewijsde heeft gekregen, kan belanghebbende namelijk niet worden aangemerkt als rechthebbende tot de nalatenschap. Daarom kan in dit geval niet worden aangenomen dat de verkrijging, het belastbare feit naar aanleiding waarvan de aanslag aan hem is opgelegd, heeft plaatsgevonden voordat die beschikking kracht van gewijsde had gekregen. Het beroep van belanghebbende is gegrond. De aanslag wordt vernietigd.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht