HvJEU 2 juni 2022, ECLI:EU:C:2022:426
01-07-2022 | Categorie: Jurisprudentie
Geen extra vormvereisten als men in woonland een Europese nalatenschap verwerpt
De betreffende erfgenamen wonen in Nederland en erflater woonde in Duitsland. Na het overlijden van erflater hebben de erfgenamen bij Rechtbank Den Haag een verklaring afgelegd waarin zij de nalatenschap van erflater verwerpen. De Duitse rechter oordeelt dat de erfgenamen de nalatenschap hebben aanvaard, omdat de verwerping niet voldoet aan de vormvoorschriften van het Duitse recht. De verklaringen voldoen naar Duits recht niet aan de gestelde termijn, aan de vorm of aan de taal. In hoger beroep is aan het Europese Hof van Justitie de prejudiciële vraag gesteld hoe de art. 13 en 28 van de Europese erfrechtverordening moeten worden uitgelegd.
Het Hof van Justitie oordeelde dat de artikelen zo moeten worden uitgelegd dat een verklaring van verwerping van een nalatenschap die door een erfgenaam is afgelegd voor het gerecht van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats naar de vorm geldig is wanneer is voldaan aan de voor dit gerecht geldende vormvereisten. Het is hierbij niet noodzakelijk dat de verklaring van verwerping voldoet aan de vormvereisten die zijn gesteld in het op de erfopvolging toepasselijke recht. In dit geval zijn de erfgenamen woonachtig in Nederland en hebben zij bij een Nederlands gerecht een verklaring van verwerping afgelegd die voldoet aan de vormvereisten van het Nederlandse gerecht. De Duitse rechter had de verklaring van de erfgenamen daarom wel in aanmerking moeten nemen.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht