Hof Amsterdam 21 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4049
28-01-2022 | Categorie: Jurisprudentie
Ondanks andersluidende visie van notaris was artikel 1:88 BW wel van toepassing
Een gehuwde directeur-grootaandeelhouder van een BV heeft zich garant gesteld voor een lening die aan de BV is verstrekt. Anders dan de verklaringen van een adviseur en een notaris heeft het hof geoordeeld dat voor de garantie de toestemming van de echtgenote was vereist. Het debat van partijen spitst zich toe op de vraag of de geldleningsovereenkomst is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de BV. Met de woorden 'mits zij geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap' in art. 1:88 lid 5 BW is door de wetgever een wezenlijke beperking beoogd. De toestemming van de niet-handelende echtgenoot is alleen dan niet vereist indien de rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt, zelf behoort tot de rechtshandelingen die ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap plegen te worden verricht. Het ter leen verstrekte geld is direct doorgeleend aan een andere vennootschap. De BV fungeerde enkel als tussenschakel. Omdat die andere vennootschap onder bijzonder beheer stond van een bank, kon niet rechtstreeks met deze vennootschap worden gecontracteerd. Verder is van belang dat die vennootschap in ernstige financiële problemen verkeerde toen de geldleningsovereenkomst werd aangegaan. Aan de gekozen financieringsconstructie was dus een bijzonder (en groot) risico verbonden. Ook werd door de garantstelling de zekerheid voor een eerder verstrekte geldlening verbeterd. Niet gebleken is dat hiertegenover een verbetering van de positie van de BV stond. Er is door de echtgenote een succesvol beroep op vernietiging gedaan.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht