HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1922
22-12-2021 | Categorie: Jurisprudentie
Uitsluiting gemeenschap, niet uitgevoerd verrekenbeding
Behoort het goed dat de man voor het huwelijk heeft verkregen tot het niet te verrekenen vermogen, of is ter verkrijging daarvan een lening aangegaan en tijdens huwelijk afgelost met overgespaard vermogen?
Partijen zijn in 1982 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, die kort gezegd uitsluiting van elke vermogens- en/of inkomstengemeenschap inhouden, met een periodiek verrekenbeding. Aan het verrekenbeding hebben partijen tijdens het huwelijk geen uitvoering gegeven. De vrouw verzoekt onder meer te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag overeenkomend met de helft van de waarde van de onderneming van de man. De vrouw heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat partijen gedurende het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het periodieke verrekenbeding, zodat zij op grond van art. 1:141 lid 1 en lid 3 BW aanspraak maakt op de helft van (de waarde van) al het thans aanwezige vermogen, waaronder het bedrijf van de man. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen. Aan de hand van de verstrekte gegevens staat voor het hof echter vast dat de man reeds voor aanvang van het huwelijk een onderneming had waartoe vermogen behoorde. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een deel van het vermogen van deze door de man gedreven voorhuwelijkse onderneming, waaronder de daarvan deel uitmakende onroerende zaken, zijn gefinancierd met te verrekenen vermogen.
De Hoge Raad oordeelt dat de bewijsvermoedens van art. 1:136 lid 2 BW en art. 1:141 lid 3 BW meebrengen dat de tot verrekening gerechtigde echtgenoot in beginsel kan volstaan met stellen en aannemelijk maken dat de andere echtgenoot op de peildatum bepaalde vermogensbestanddelen heeft. Het ligt dan op de weg van de andere echtgenoot om te stellen en zo nodig te bewijzen dat het op de peildatum aanwezige vermogen, of bepaalde bestanddelen daarvan, niet gevormd is uit hetgeen verrekend had moeten worden. Daartoe mag van die echtgenoot worden verwacht dat hij aanvoert hoe de vermogensbestanddelen in kwestie zijn gefinancierd of verkregen en dat hij zo nodig bescheiden overlegt die dit afdoende onderbouwen.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht