Hof Den Haag 20 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:549
30-03-2021 | Categorie: Jurisprudentie
Bepaling over opeisbaarheid geldvorderingen bij onderbewindstelling was niet in strijd met gesloten stelsel
Het testament van erflater bevat een regeling voor het geval van onderbewindstelling van de echtgenote/langstlevende. Ten aanzien van de opeisbaarheid van de geldvorderingen van de kinderen op hun moeder is in het testament onder meer het volgende bepaald: “Als mijn echtgenote onder curatele wordt gesteld of haar vermogen onder bewind wordt gesteld verzoek ik aan de (kanton)rechter naar aanleiding van een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek van de gerechtigden tot de geldvorderingen, te bepalen dat deze geldvorderingen [inclusief rente] opeisbaar worden, voor zover door bedoelde uitkering de verzorging van mijn echtgenote niet in gevaar komt.”
Het hof oordeelt, anders dan de kantonrechter, dat deze regeling omtrent de opeisbaarheid van de eventuele (onderbedelings)vorderingen niet strijdig is met het gesloten stelsel van art. 4:42 lid 1 BW, omdat deze regeling deel uitmaakt van het bewind als bedoeld in art. 4:153 e.v. BW en de nadere regeling van de bevoegdheden en verplichtingen van de bewindvoerder bij uiterste wil zoals bedoeld in art. 4:171 BW. Aan het vereiste van een gezamenlijk verzoek is niet voldaan.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht