HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:990 (indirecte aandelen)
04-06-2020 | Categorie: Jurisprudentie
Bedrijfsopvolgingsregeling Successiewet: niet voldaan aan bezitseis t.a.v. recent verworven deelnemingen
Op 15 januari 2014 heeft belanghebbende van zijn ouders alle aandelen in Beheer BV door schenking verkregen. De schenkers hadden de aandelen Beheer BV ten tijde van de schenking meer dan vijf jaren in hun bezit. Beheer BV dreef met haar deelnemingen, als geconsolideerd bezien, een materiële onderneming. De deelnemingen van Beheer BV dreven op individueel niveau een materiële onderneming. De inspecteur heeft in het kader van de berekening van schenkbelasting geweigerd de BOR toe te passen, voor zover de waarde van de geschonken aandelen in Beheer BV betrekking heeft op de indirecte belangen in E BV en F BV. Die deelnemingen waren op het moment van de schenking korter dan vijf jaren in het bezit van Beheer BV. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde op 30 november 2018 dat voor iedere objectieve onderneming de bezitstermijn afzonderlijk moet worden toegepast.
Tegen deze uitspraak is sprongcassatie ingesteld en heeft A-G IJzerman op 21 augustus 2019 conclusie genomen. De bezittingen en schulden van het indirect aanmerkelijk belang worden toegerekend aan de houdstermaatschappij (consolidatiebepaling). Daarmee wordt bewerkstelligd dat de ondernemingsactiviteiten naar het niveau van de houdster worden getrokken. Voor de houdstermaatschappij geldt een (tweede) bezitseis van vijf jaren voor het drijven van een onderneming in geval van een schenking als in de onderhavige procedure. Uitgaande van individuele materiële ondernemingen, meent de A-G dat ten aanzien van de indirect gehouden belangen in E BV en F BV een afzonderlijke bezitstermijn bij Beheer BV moet worden gehanteerd van vijf jaren, als vereist ingevolge art. 35d lid 1 onder c SW. Daaraan is in casu niet voldaan. De conclusie strekte ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.
Thans heeft de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank in stand gelaten. Voor toepassing van de BOR is vereist dat Beheer BV gedurende vijf jaar de in art. 35c lid 1 onder c SW bedoelde onderneming dreef (art. 35d lid 1 onder c SW). Art. 35c lid 1 onder c SW verwijst voor het begrip onderneming naar art. 35c lid 1 onder a SW, waaruit volgt dat onder onderneming wordt verstaan een onderneming als bedoeld in art. 3.2 Wet IB 2001. De rechtbank heeft geoordeeld dat de indirecte belangen in E BV en F BV zijn aan te merken als meerdere objectieve ondernemingen. Dit zijn geen ondernemingen van Beheer BV maar op grond van art. 35c lid 5 SW worden deze ondernemingen aan haar toegerekend. Beheer BV drijft daardoor meer dan één onderneming. Het strookt dan met doel en strekking van de bedrijfsopvolgingsregeling de 5-jaarseis in art. 35d lid 1 onder c SW toe te passen op elke afzonderlijke onderneming.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht