HR 15 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:235
22-03-2019 | Categorie: Jurisprudentie
Waardestijging aandelen door overlijden na ziekte valt onder fictieve verkrijging van art. 13a SW
Een kind houdt alle aandelen in een BV. Tot de BV behoorde een lijfrenteverplichting aan zijn moeder. Na het overlijden van moeder is een geschil ontstaan over de toepassing van art. 13a SW. Op grond hiervan is het kind erfbelasting verschuldigd over de waardestijging van de aandelen, voor zover de waardestijging verband houdt met het overlijden van zijn moeder. Het kind stelt dat art. 13a SW hier niet geldt, omdat de waardestijging niet is ontstaan door het overlijden van zijn moeder, maar door de constatering dat zij ongeneeslijk ziek was.
Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2018:234) heeft geoordeeld dat zich ten tijde van het overlijden van moeder een fictieve verkrijging in de zin van art. 13a SW voordoet, omdat er een concreet en voldoende sterk causaal verband bestaat tussen de waardestijging van de aandelen in de BV en het overlijden van moeder. Daarom is terecht de gehele waardestijging van de aandelen, die is ontstaan door de vrijval van de lijfrentevoorziening, bij de heffing van erfbelasting in aanmerking genomen, aldus het hof.
In navolging van het hof heeft de Hoge Raad de stelling van het kind verworpen. Uit de parlementaire geschiedenis van art. 13a SW blijkt dat het artikel is ingevoerd om een einde te maken aan constructies, waarbij oudedagsvoorzieningen van een erflater worden ondergebracht in een vennootschap waarvan de aandelen worden gehouden door een ander dan die erflater, en een waardestijging van die aandelen ten gevolge van het overlijden van een erflater onbelast blijft. De wetgever heeft zoveel mogelijk een gelijke fiscale behandeling tot stand willen brengen van enerzijds gevallen waarin de aandelen in handen zijn van de erflater zelf en anderzijds gevallen waarin de aandelen in handen zijn van anderen. Op grond van art. 21 lid 1 SW wordt het verkregene in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend. Op dat tijdstip dienen de waarde van de aandelen en het bedrag van de waardestijging van die aandelen door het overlijden te worden bepaald. Aan de bedoeling van de wetgever wordt dan recht gedaan door voor de op grond van art. 13a SW te belasten waardestijging van de aandelen rekening te houden met een eventuele eerdere afwaardering van die lijfrentevoorziening in verband met verminderd langlevenrisico van moeder.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht