Hof Den Haag 22 januari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:172
19-03-2019 | Categorie: Jurisprudentie
Ook hof acht boetebeding in samenlevingsovereenkomst bij verbreking van relatie nietig
In een notariële samenlevingsovereenkomst is bepaald dat de man bij verbreking van de relatie aan de vrouw € 12.000 zal vergoeden voor elk jaar dat de samenwoning heeft geduurd. Zes jaar later is de relatie verbroken en vordert de vrouw op grond van deze clausule ruim € 74.000 van de man.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beding nietig is wegens strijd met de goede zeden ex art. 3:40 BW. Volgens de rechtbank is het beding ongeoorloofd, omdat de vrouw daarmee heeft beoogd dat de man nimmer de samenwoning zou kunnen verbreken gelet op de hoogte van het te betalen bedrag. Dit is in strijd met de vrijheid van de man om naar eigen inzicht te beslissen omtrent het samenwonen met de vrouw. Het geldelijk nadeel voor de man dat als sanctie is gesteld bij verbreking van de samenwoning is in strijd met de goede zeden, omdat de man hierdoor kan worden geleid bij het nemen van de beslissing die in volle vrijheid behoort te worden genomen. Onvoldoende betwist is dat het inkomen van de man bij het sluiten van de samenlevingsovereenkomst niet hoog was. Het was dan ook te voorzien dat de man de bedongen geldsom bij verbreking van de samenwoning nooit zou kunnen betalen.
Thans heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Volgens het hof stelt art. 3:40 BW grenzen aan de contractsvrijheid van partijen: een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde is nietig. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vergoedingsbeding ongeoorloofd is, nu de vrouw daarmee heeft beoogd dat de man de samenwoning nimmer zou kunnen verbreken gelet op de hoogte van het door hem te betalen bedrag. De vrouw is in hoger beroep niet teruggekomen op haar verklaring dat de strekking van het beding was om een zodanig hoog bedrag te verbinden aan het beëindigen van de samenwoning dat de man dit nooit zou kunnen betalen en altijd bij de vrouw zou blijven. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een dergelijk beding in een samenlevingsovereenkomst in strijd is met de goede zeden en dus nietig is. De toetsing aan het criterium van strijd met de goede zeden moet plaatsvinden aan de hand van in de samenleving als fundamenteel ervaren normen van ongeschreven recht. De bedoeling van de vrouw was om de man door het beding in de samenlevingsovereenkomst in de samenwoning ‘gevangen’ te houden. Hij zou zich slechts van de door hem niet op te brengen betalingsverplichting kunnen bevrijden door met haar in het huwelijk te treden. Het beding verdraagt zich niet met het recht van de man op eerbiediging van zijn privéleven zoals neergelegd in art. 8 EVRM. Dit recht houdt in, dat de man de keuze(s) ten aanzien van de inrichting van zijn privéleven in vrijheid moet kunnen maken. De rechter dient bij de toepassing van een open norm als de goede zeden rekening te houden met het in dit grondrecht belichaamde belang. Voor zover de vrouw het beding de strekking van een – niet met de goede zeden strijdige – alimentatieovereenkomst wil geven, wordt deze strekking door haar eigen stellingen weersproken. Kenmerkend voor een alimentatieovereenkomst is dat deze is gebaseerd op een verzorgingsgedachte en dat behoefte en draagkracht van partijen op enigerlei wijze in aanmerking (kunnen) worden genomen. In de samenlevingsovereenkomst is geen bepaling opgenomen die verwijst naar een zorgplicht na de beëindiging van de samenleving. Verder is de financiële verplichting die voor de man uit het vergoedingsbeding voortvloeit op geen enkele wijze gerelateerd aan behoefte of draagkracht van partijen.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht