HR 15 april 2016, nr. 15/02829, ECLI:NL:HR:2016:633
26-04-2016 | Categorie: Jurisprudentie
Bedrijfsopvolgingsfaciliteit van toepassing bij schenking van aandelen in vastgoedvennootschap
De ouders van belanghebbende houden de certificaten van alle aandelen in Holding BV. Het geplaatste kapitaal van Holding BV bestaat uit vijftig aandelen. Holding BV staat aan het hoofd van een vastgoedconcern dat 350 onroerende zaken bezit op 143 locaties met bijna 900 huurcontracten. Bij dit concern zijn zestien personen in dienst. Er is een commerciële, een juridische en een administratieve afdeling en een eigen technische dienst. Het klein tot middelgroot onderhoud van de onroerende zaken wordt door de eigen technische dienst uitgevoerd. Verbouwingen vinden niet in eigen beheer plaats maar worden uitbesteed, waarbij toezicht wordt gehouden door medewerkers van het concern. Verder worden op projectbasis externe deskundigen ingehuurd voor advisering. De ouders hebben op 31 december 2009 aan belanghebbende een schenking gedaan van 1/100ste deel van een certificaat. In de aangifte recht van schenking is beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van art. 35b e.v. SW (tekst 2009). Bij het vaststellen van de aanslag is de inspecteur ervan uitgegaan dat 90% van het vermogen van Holding BV bestaat uit beleggingsvermogen. Tussen belanghebbende en de inspecteur is in geschil in hoeverre er sprake is van ondernemingsvermogen als bedoeld in art. 35b lid 3 SW.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden stelt voorop dat het bij het begrip ondernemingsvermogen in art. 35b lid 3 SW gaat om vermogen dat behoort bij een onderneming in materiële zin, waarvan sprake is bij aanwezigheid van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die is gericht op het deelnemen aan het maatschappelijk productieproces met het oogmerk om winst te behalen. Bij exploitatie van onroerende zaken geldt in dat verband dat de in dit kader te verrichten of verrichte arbeid naar aard en omvang meer moet hebben omvat dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is, met als doel het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat. Het hof oordeelt vervolgens dat het jaarlijks door het concern behaalde rendement van ten minste ongeveer 20%, het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat en dat de binnen het concern in het kader van de exploitatie van onroerende zaken te verrichten of verrichte arbeid naar aard en omvang meer omvat dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. Daarbij gaat het niet alleen om door eigen werknemers verrichte arbeid maar moet ook rekening worden gehouden met uitbestede werkzaamheden waarbij toezicht werd gehouden, en met de externe deskundigen die op projectbasis werden ingehuurd voor advisering.
Volgens de Hoge Raad is het hof uitgegaan van een juiste vooropstelling omtrent het begrip ondernemingsvermogen in art. 35b lid 3 SW. Het oordeel van het hof dat het concern gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden met zijn gehele vermogen een materiële onderneming drijft, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel van het hof is volgens de Hoge Raad ook voldoende gemotiveerd.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht