HR 29 januari 2016, nr. 15/02619, ECLI:NL:HR:2016:115
10-02-2016 | Categorie: Jurisprudentie
Maatschapsaandeel van in gemeenschap van goederen gehuwde vennoot moet worden gesteld op liquidatiewaarde
De vader en moeder van belanghebbende zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Samen drijven zij een agrarisch bedrijf in de vorm van een maatschap. Door het overlijden van vader eindigt de maatschap. Moeder maakt gebruik van het in de maatschapsovereenkomst opgenomen voortzettingsbeding. Bij het bepalen van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap waardeert de inspecteur het aandeel van moeder in het ondernemingsvermogen op de waarde in het economische verkeer, in dit geval de liquidatiewaarde (€ 708.675). Het aandeel van vader in het ondernemingsvermogen wordt gesteld op de overnamewaarde (€ 340.425). De totale waarde van het tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende ondernemingsvermogen bedraagt dan € 1.049.100, waarvan de inspecteur de helft (€ 524.550) aan de nalatenschap van vader toerekent.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat bij het bepalen van de omvang van de nalatenschap van vader de waarde van het aandeel in het ondernemingsvermogen van moeder niet relevant is. Subsidiair stelt belanghebbende dat ook het aandeel van moeder op de overnamewaarde moet worden gesteld.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden stelt voorop dat, voordat de waarde van de nalatenschap kan worden vastgesteld, eerst de omvang van de ontbonden gemeenschap van goederen moet worden bepaald. De waarde van de nalatenschap omvat de helft van de waarde van de ontbonden gemeenschap van goederen. Uit de arresten HR 15 januari 1961, NJ 1962/48 en HR 3 mei 1968, NJ 1968/267 volgt dat de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoot niet is gerechtigd tot de vennootschappelijke goederen. Tot de huwelijksgemeenschap behoort wel de waarde van zijn aandeel in het vermogen van de in de maatschap gedreven onderneming. Gelet op deze jurisprudentie was vader dus gerechtigd tot de waarde van het maatschapsaandeel van moeder en was moeder gerechtigd tot de waarde van het maatschapsaandeel van vader. Het betoog van belanghebbende, dat bij het bepalen van de omvang van de nalatenschap de waarde van het aandeel in het ondernemingsvermogen van moeder niet relevant is, kan volgens het hof dan ook niet worden gevolgd. Verder overweegt het hof dat voor de waardering van het maatschapsaandeel van moeder in beginsel moet worden uitgegaan van de waarderingsgrondslagen zoals vermeld in de maatschapsovereenkomst. Hierbij zijn de bepalingen die regelen op welk gedeelte van het vermogen de maten bij beëindiging van de maatschap bij liquidatie, uittreden of overlijden recht hebben, van bijzonder belang. Een in de maatschapsovereenkomst opgenomen verblijvens- of overnemingsbeding beïnvloedt daarom de waarde van het maatschapsaandeel en daarmee de waarde van de huwelijksgemeenschap. Niet in geschil is dat de waarde van het maatschapsaandeel van vader, met inachtneming van hetgeen is vermeld in de maatschapsovereenkomst, moet worden berekend op de door moeder te betalen overnamesom in geval van voorzetting van het bedrijf van de maatschap. De waarde van het maatschapsaandeel van moeder moet worden gesteld op de liquidatiewaarde, omdat de maatschap tussen vader en moeder door het overlijden van vader is ontbonden; op moeder rustte na het overlijden van vader derhalve niet meer de verplichting haar onderneming door een ander te laten overnemen tegen de overnamewaarde. Het hof verwerpt het beroep van belanghebbende op de uitspraak van Hof Amsterdam 28 juli 2011, nrs. 09/00720 tot en met 09/00722, ECLI:NL:GHAMS:2011:BR6269, omdat in dat geval de langstlevende echtgenoot de maatschap heeft voortgezet met een zoon en in de maatschapsovereenkomst was bepaald dat de zoon het recht had het aandeel van de langstlevende over te nemen tegen de overnamewaarde.
Volgens de Hoge Raad heeft het hof op goede gronden een juiste beslissing gegeven.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht