HR 28 maart 2014, nr. 13/02363, ECLI:NL:HR:2014:687
17-04-2014 | Categorie: Jurisprudentie
Bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet discriminatoir als het verkregene ondernemingsvermogen wordt
Op 8 januari 2007 is erflater overleden. Belanghebbende is tot zijn enige erfgenaam benoemd. Een deel van het vermogen dat belanghebbende van erflater heeft verkregen, is door hem onmiddellijk aangewend in zijn onderneming en behoorde sindsdien tot zijn (verplichte) ondernemingsvermogen.
In geschil is of belanghebbende ter zake van hetgeen hij van de erflater heeft verkregen een beroep kan doen op de faciliteit voor bedrijfsopvolging als bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Successiewet. Volgens Hof Den Bosch is dat niet het geval. Het hof heeft geoordeeld dat hetgeen belanghebbende in 2007 bij het overlijden van de erflater heeft verkregen voor de erflater geen ondernemingsvermogen vormde, zodat belanghebbende, beoordeeld naar de Successiewet, geen beroep kan doen op de faciliteit. Ook het beroep op het discriminatieverbod is door het hof afgewezen. Tot slot heeft het hof geoordeeld dat de wetgever zijn beoordelingsvrijheid niet te buiten is gegaan door de faciliteit alleen toe te passen op ondernemingsvermogen van de erflater en niet op bij overlijden verkregen niet-ondernemingsvermogen dat (onmiddellijk) gaat behoren tot het ondernemingsvermogen van de erfgenaam.
Thans heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen. Volgens de Hoge Raad stuit een beroep op de faciliteit wegens strijd met het discriminatieverbod van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM af op hetgeen is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2013, nr. 13/02453, ECLI:NL:HR:2013:1212. Dat geldt ook voor zover de klachten inhouden dat in het bijzonder van discriminatie sprake is in het geval dat geërfd vermogen bij de verkrijger tot zijn (verplichte) ondernemingsvermogen gaat behoren. Met de beperking van de faciliteit tot vermogen dat bij de erflater tot diens ondernemingsvermogen behoorde, is de wetgever gebleven binnen de grenzen van de aan hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid. Van die beperking, die aansluit bij het doel van de faciliteit (vergemakkelijking van bedrijfsopvolgingen), kan niet worden gezegd dat zij van elke redelijke grond is ontbloot.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht