HR 12 juli 2013, nr. 12/02319, ECLI:NL:HR:2013:31
16-07-2013 | Categorie: Jurisprudentie
Successiewaarde zeldzame Chinese pot dient schattenderwijs te worden vastgesteld
Erflater is in november 2003 overleden. Tot zijn nalatenschap behoorde een – naar later bleek – zeer zeldzame Chinese pot uit de periode van de Han-Yuan dynastie. In de aangifte successierecht van juli 2004 is de waarde van kunstvoorwerpen voor een bedrag van € 12.500 in aanmerking genomen. Bij de aanslagregeling is dit gevolgd. In juli 2005 is de Chinese pot bij een veiling van het veilinghuis Christie’s in Londen verkocht voor € 23.000.000. In november 2005 hebben de erfgenamen van erflater een ‘suppletieaangifte’ voor het successierecht ingediend, waarbij aan de Chinese pot een waarde is toegekend van € 100.000. In maart 2008 heeft de inspecteur navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij is uitgegaan van een waarde van de Chinese pot op de overlijdensdatum van € 23.000.000.
In beroep zijn belanghebbenden, de erfgenamen van erflater, van mening dat de waarde van de Chinese pot op de overlijdensdatum moet worden gesteld op € 350.000, zijnde de waarde volgens een taxatie van het veilinghuis Christie’s in december 2004.
Volgens Hof Den Haag hebben belanghebbenden en de inspecteur de door hen voorgestane waarde in het economische verkeer van de Chinese pot niet aannemelijk gemaakt. De waarde op de overlijdensdatum dient daarom schattenderwijs te worden vastgesteld. Naar het oordeel van het hof moet de waarde van de Chinese pot op de overlijdensdatum worden gesteld op € 10.000.000. Bij die vaststelling is de in juli 2005 gerealiseerde verkoopprijs tot uitgangspunt genomen. Verder heeft het hof rekening gehouden met de algemene waardestijging op de markt van Chinees keramiek uit de tijd van de Han-Yuan dynastie in de periode tussen de overlijdensdatum en de veilingdatum, alsmede met een groeiende schaarste van zeldzaam Chinees aardewerk en met de snel toenemende welvaart in China in die periode.
De Hoge Raad volgt het oordeel van Hof Den Haag. Volgens de Hoge Raad is het hof vrij om bij het ontbreken van een verkoopprijs op de overlijdensdatum de later gerealiseerde verkoopprijs tot uitgangspunt te nemen en op basis daarvan de waarde op de overlijdensdatum schattenderwijs vast te stellen, met inachtneming van de marktontwikkelingen in de tussenliggende periode. De omstandigheid dat die tussenliggende periode twintig maanden omvat staat daaraan niet in de weg.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht