Belastingdienst/Toeslagen 15 september 2022, nr. 2022-4
12-10-2022 | Categorie: Besluiten
Vermogenstoets in geval van testamentair minderjarigenbewind
De Belastingdienst/Toeslagen ziet af van hoger beroep tegen een uitspraak waarin het vermogen van een minderjarig kind in afwijking van de toepasselijke regelgeving als bijzonder vermogen is aangemerkt (Rechtbank Midden-Nederland 15 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1016). De belanghebbende is een alleenstaande moeder met een minderjarige zoon en dochter. De kinderen hebben een legaat ontvangen. De nagelaten bedragen zijn op de (bestaande) spaarrekeningen van de kinderen gestort. Voor de dochter betrof het een rekening waarover niet beschikt kon worden. Op de rekening van de zoon is pas in november 2019 een BEM-clausule geplaatst. Zodoende kon de belanghebbende tot die tijd over de gelden op deze rekening beschikken. Omdat de belanghebbende over het geld op de rekening van de zoon heeft kunnen beschikken, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het vermogen van de zoon in 2017 en 2018 niet aangemerkt als bijzonder vermogen. Daardoor werd dit vermogen bij het vermogen van de belanghebbende geteld en ontving zij een lager bedrag aan toeslagen dan wanneer dit vermogen niet tot haar vermogen had behoord.
De rechtbank volgt de Belastingdienst/Toeslagen dat de belanghebbende over het legaat van haar zoon kon beschikken, maar oordeelt dat dit vermogen toch als bijzonder vermogen moet worden aangemerkt. De rechtbank acht toepassing van de Uitvoeringsregeling Awir in dit geval namelijk kennelijk onredelijk, omdat die toepassing voor de belanghebbende onevenredig nadelige gevolgen heeft. De Belastingdienst/Toeslagen mocht daarom niet vasthouden aan strikte toepassing van de Uitvoeringsregeling Awir en moet in een nieuw te nemen besluit het vermogen van de zoon buiten beschouwing laten.
De Belastingdienst/Toeslagen meent echter dat de rechtbank juridisch gezien niet tot dit oordeel kon komen. De Belastingdienst/Toeslagen meent dus dat de rechtbank de situatie van de belanghebbende niet onder de hardheidsclausule kon schuiven. Door dat wel te doen is de rechtbank ten onrechte op de stoel van de regelgever gaan zitten. Dat neemt niet weg dat de uitkomst van de uitspraak als redelijk kan worden beschouwd, omdat de rechtbank feitelijk heeft vastgesteld dat de erflater en de belanghebbende de intentie hadden om het geld alleen voor de kinderen van de belanghebbende beschikbaar te stellen en te houden. Er moet hier verder sprake worden geacht van een vergissing/beperking in het doenvermogen en er is bovendien uiteindelijk (alsnog) een BEM-clausule op de rekening van de zoon geplaatst.
Meer informatie:
- Belastingdienst/Toeslagen 15 september 2022, nr. 2022-4
Naar besluiten overzicht