Blooteigendom-vruchtgebruiksituaties krachtens buitenlands erfrecht worden onder art. 5.4 Wet IB 2001 gebracht
18-09-2013 | Categorie: Belastingplan 2014
Overige fiscale maatregelen 2014
De wijziging van art. 5.4 Wet IB 2001 strekt ertoe bepaalde blooteigendom-vruchtgebruiksituaties die zijn ontstaan krachtens buitenlands erfrecht, onder de werking van dat artikel te brengen. Op grond van art. 5.4 lid 3 onder a Wet IB 2001 behoren goederen waarop een vruchtgebruik rust ten behoeve van de echtgenoot van een overleden ouder van de belastingplichtige op grond van een uiterste wilsbeschikking van die ouder, niet tot de rendementsgrondslag. De volle waarde van die goederen wordt dan in aanmerking genomen bij de vruchtgebruiker op grond van art. 5.4 lid 4 Wet IB 2001.
Een dergelijk vruchtgebruik krachtens erfrecht vloeit naar Nederlands recht nooit direct uit de wet voort, maar wordt gevestigd op grond van een uiterste wilsbeschikking, na de uitoefening van wilsrechten als bedoeld in art. 5.4 lid 3 onder b Wet IB 2001 of op verlangen van de langslevende echtgenoot in de gevallen, bedoeld in lid 3 onder c, van genoemd artikel. Gebleken is echter dat zich gevallen voordoen waarin op grond van buitenlands wettelijk erfrecht een vruchtgebruik is ontstaan dat materieel overeenkomt met een vruchtgebruik als bedoeld in art. 5.4 lid 3 onder a Wet IB 2001, maar waarbij die blooteigendom-vruchtgebruiksituaties niet onder die bepaling valt omdat het vruchtgebruik niet gevestigd is op grond van een uiterste wilsbeschikking. Hier is sprake van een lacune die met de wijziging van art. 5.4 lid 3 onder a Wet IB 2001 wordt verholpen.
Meer informatie:
Naar belastingplan-2014 overzicht